De verstomde schreeuw
Zaterdag 4 november 2000
Vanaf half twee ben ik met mijn vader bezig om de winterstal voor de pony klaar te maken. We werken zwijgend samen, zoals we dat al jaren gedaan hebben. Om vier uur stoppen we ermee, want heit moet naar een condoleance. Ieder in de eigen auto rijden we naar huis, ik voorop. Wanneer ik op de kruising links afsla richting Aldtsjerk, zie ik hem in mijn achteruitkijkspiegel de Rengersweg oversteken. Toen wist ik niet dat dat de laatste keer zou zijn dat ik hem zag.
Om zes uur belt mem op: je hoeft ons niet op te halen voor de ledenvergadering, heit rijdt zelf wel. Ik protesteer nog: het is geen probleem, ik haal jullie graag op, maar nee, ze blijven erbij, we gaan er zelf naar toe en zien jullie daar wel. Toen wist ik niet dat dat de laatste keer zou zijn dat ik haar stem hoorde.
Even voor achten zijn wij in de manege. Heit en mem zijn er nog niet. Ze weten niet van de verrassing die hen zo meteen te wachten staat: als dank voor meer dan 25 jaar vrijwilligerswerk worden beiden zo meteen tot erelid van de rijvereniging benoemd. Terwijl wij op hen staan te wachten, zien wij hun verraste gezichten in gedachten al voor ons: wat zullen zij blij zijn met de dankwoorden, de bloemen en het applaus van de leden. Wat zullen ze blij zijn, en wij voor hen.
Maar, in plaats daarvan staan wij enkele minuten later te kijken naar een totaal verwrongen auto, omringd door hulpverleners die druk bezig zijn met de passagiere op de achterbank, terwijl heit daar zo vreemd rechtop achter het stuur zit: hij lijkt wel een koning op een troon. Maar waar is mem? We zien haar niet. Is ze soms al naar het ziekenhuis? Dan moet een van ons ernaartoe. Een omstander mompelt iets als geen hoop meer. Geen hoop meer? waar heeft die man het over? Het dringt niet tot ons door. Tot ik een van de hulpverleners ernaar vraag: zijn ze dood? Ja. Allebei? Ja. Maar nog dringt het niet echt tot ons door. Het is gewoon niet te bevatten, niet te begrijpen dat heit en mem, die ik zo kort daarvoor gezien en gesproken heb, er nu niet meer zijn.
Dan wordt er een witte zak over heit heen getrokken om hem te beschermen bij het openknippen van de auto. Dan wordt het werkelijkheid. Diep binnen in mij stijgt een schreeuw op, een schreeuw zó hard dat hij voor gewone oren niet te horen is: zojuist is er een stuk uit mijn hart gerukt. Zonder verdoving.
Het is dat gevoel dat ik in het herdenkingsmonument voor verkeersslachtoffers "De verstomde schreeuw" heb uitgebeeld. Het is dat gevoel dat andere nabestaanden erin herkennen. De keel wijd opengesperd, de stembanden zo strak aangespannen dat ze bloedrood kleuren, maar er komt gewoon geen enkel geluid. Het is gewoon te veel.
Tegelijkertijd schreeuwt het beeld naar de weggebruikers. Het is mijn manier om hen te zeggen, duidelijk te maken dat het zó niet kan. Mensenlevens zijn te kostbaar om zó in het verkeer te verspillen. Het is zó zinloos. Wanneer ik dat met mijn beeld anderen duidelijk kan maken, wanneer ze er iets van leren, wanneer ze hun verkeersgedrag veranderen, dan was de dood van mijn ouders niet helemaal voor niets. Dan had het een beetje zin.
Fokke Veurman
Aldtsjerk
Vanaf half twee ben ik met mijn vader bezig om de winterstal voor de pony klaar te maken. We werken zwijgend samen, zoals we dat al jaren gedaan hebben. Om vier uur stoppen we ermee, want heit moet naar een condoleance. Ieder in de eigen auto rijden we naar huis, ik voorop. Wanneer ik op de kruising links afsla richting Aldtsjerk, zie ik hem in mijn achteruitkijkspiegel de Rengersweg oversteken. Toen wist ik niet dat dat de laatste keer zou zijn dat ik hem zag.
Om zes uur belt mem op: je hoeft ons niet op te halen voor de ledenvergadering, heit rijdt zelf wel. Ik protesteer nog: het is geen probleem, ik haal jullie graag op, maar nee, ze blijven erbij, we gaan er zelf naar toe en zien jullie daar wel. Toen wist ik niet dat dat de laatste keer zou zijn dat ik haar stem hoorde.
Even voor achten zijn wij in de manege. Heit en mem zijn er nog niet. Ze weten niet van de verrassing die hen zo meteen te wachten staat: als dank voor meer dan 25 jaar vrijwilligerswerk worden beiden zo meteen tot erelid van de rijvereniging benoemd. Terwijl wij op hen staan te wachten, zien wij hun verraste gezichten in gedachten al voor ons: wat zullen zij blij zijn met de dankwoorden, de bloemen en het applaus van de leden. Wat zullen ze blij zijn, en wij voor hen.
Maar, in plaats daarvan staan wij enkele minuten later te kijken naar een totaal verwrongen auto, omringd door hulpverleners die druk bezig zijn met de passagiere op de achterbank, terwijl heit daar zo vreemd rechtop achter het stuur zit: hij lijkt wel een koning op een troon. Maar waar is mem? We zien haar niet. Is ze soms al naar het ziekenhuis? Dan moet een van ons ernaartoe. Een omstander mompelt iets als geen hoop meer. Geen hoop meer? waar heeft die man het over? Het dringt niet tot ons door. Tot ik een van de hulpverleners ernaar vraag: zijn ze dood? Ja. Allebei? Ja. Maar nog dringt het niet echt tot ons door. Het is gewoon niet te bevatten, niet te begrijpen dat heit en mem, die ik zo kort daarvoor gezien en gesproken heb, er nu niet meer zijn.
Dan wordt er een witte zak over heit heen getrokken om hem te beschermen bij het openknippen van de auto. Dan wordt het werkelijkheid. Diep binnen in mij stijgt een schreeuw op, een schreeuw zó hard dat hij voor gewone oren niet te horen is: zojuist is er een stuk uit mijn hart gerukt. Zonder verdoving.
Het is dat gevoel dat ik in het herdenkingsmonument voor verkeersslachtoffers "De verstomde schreeuw" heb uitgebeeld. Het is dat gevoel dat andere nabestaanden erin herkennen. De keel wijd opengesperd, de stembanden zo strak aangespannen dat ze bloedrood kleuren, maar er komt gewoon geen enkel geluid. Het is gewoon te veel.
Tegelijkertijd schreeuwt het beeld naar de weggebruikers. Het is mijn manier om hen te zeggen, duidelijk te maken dat het zó niet kan. Mensenlevens zijn te kostbaar om zó in het verkeer te verspillen. Het is zó zinloos. Wanneer ik dat met mijn beeld anderen duidelijk kan maken, wanneer ze er iets van leren, wanneer ze hun verkeersgedrag veranderen, dan was de dood van mijn ouders niet helemaal voor niets. Dan had het een beetje zin.
Fokke Veurman
Aldtsjerk
Zaterdag 4 november 2000
Vanaf half twee ben ik met mijn vader bezig om de winterstal voor de pony klaar te maken. We werken zwijgend samen, zoals we dat al jaren gedaan hebben. Om vier uur stoppen we ermee, want heit moet naar een condoleance. Ieder in de eigen auto rijden we naar huis, ik voorop. Wanneer ik op de kruising links afsla richting Aldtsjerk, zie ik hem in mijn achteruitkijkspiegel de Rengersweg oversteken. Toen wist ik niet dat dat de laatste keer zou zijn dat ik hem zag.
Om zes uur belt mem op: je hoeft ons niet op te halen voor de ledenvergadering, heit rijdt zelf wel. Ik protesteer nog: het is geen probleem, ik haal jullie graag op, maar nee, ze blijven erbij, we gaan er zelf naar toe en zien jullie daar wel. Toen wist ik niet dat dat de laatste keer zou zijn dat ik haar stem hoorde.
Even voor achten zijn wij in de manege. Heit en mem zijn er nog niet. Ze weten niet van de verrassing die hen zo meteen te wachten staat: als dank voor meer dan 25 jaar vrijwilligerswerk worden beiden zo meteen tot erelid van de rijvereniging benoemd. Terwijl wij op hen staan te wachten, zien wij hun verraste gezichten in gedachten al voor ons: wat zullen zij blij zijn met de dankwoorden, de bloemen en het applaus van de leden. Wat zullen ze blij zijn, en wij voor hen.
Maar, in plaats daarvan staan wij enkele minuten later te kijken naar een totaal verwrongen auto, omringd door hulpverleners die druk bezig zijn met de passagiere op de achterbank, terwijl heit daar zo vreemd rechtop achter het stuur zit: hij lijkt wel een koning op een troon. Maar waar is mem? We zien haar niet. Is ze soms al naar het ziekenhuis? Dan moet een van ons ernaartoe. Een omstander mompelt iets als geen hoop meer. Geen hoop meer? waar heeft die man het over? Het dringt niet tot ons door. Tot ik een van de hulpverleners ernaar vraag: zijn ze dood? Ja. Allebei? Ja. Maar nog dringt het niet echt tot ons door. Het is gewoon niet te bevatten, niet te begrijpen dat heit en mem, die ik zo kort daarvoor gezien en gesproken heb, er nu niet meer zijn.
Dan wordt er een witte zak over heit heen getrokken om hem te beschermen bij het openknippen van de auto. Dan wordt het werkelijkheid. Diep binnen in mij stijgt een schreeuw op, een schreeuw zó hard dat hij voor gewone oren niet te horen is: zojuist is er een stuk uit mijn hart gerukt. Zonder verdoving.
Het is dat gevoel dat ik in het herdenkingsmonument voor verkeersslachtoffers "De verstomde schreeuw" heb uitgebeeld. Het is dat gevoel dat andere nabestaanden erin herkennen. De keel wijd opengesperd, de stembanden zo strak aangespannen dat ze bloedrood kleuren, maar er komt gewoon geen enkel geluid. Het is gewoon te veel.
Tegelijkertijd schreeuwt het beeld naar de weggebruikers. Het is mijn manier om hen te zeggen, duidelijk te maken dat het zó niet kan. Mensenlevens zijn te kostbaar om zó in het verkeer te verspillen. Het is zó zinloos. Wanneer ik dat met mijn beeld anderen duidelijk kan maken, wanneer ze er iets van leren, wanneer ze hun verkeersgedrag veranderen, dan was de dood van mijn ouders niet helemaal voor niets. Dan had het een beetje zin.
Fokke Veurman
Aldtsjerk
Vanaf half twee ben ik met mijn vader bezig om de winterstal voor de pony klaar te maken. We werken zwijgend samen, zoals we dat al jaren gedaan hebben. Om vier uur stoppen we ermee, want heit moet naar een condoleance. Ieder in de eigen auto rijden we naar huis, ik voorop. Wanneer ik op de kruising links afsla richting Aldtsjerk, zie ik hem in mijn achteruitkijkspiegel de Rengersweg oversteken. Toen wist ik niet dat dat de laatste keer zou zijn dat ik hem zag.
Om zes uur belt mem op: je hoeft ons niet op te halen voor de ledenvergadering, heit rijdt zelf wel. Ik protesteer nog: het is geen probleem, ik haal jullie graag op, maar nee, ze blijven erbij, we gaan er zelf naar toe en zien jullie daar wel. Toen wist ik niet dat dat de laatste keer zou zijn dat ik haar stem hoorde.
Even voor achten zijn wij in de manege. Heit en mem zijn er nog niet. Ze weten niet van de verrassing die hen zo meteen te wachten staat: als dank voor meer dan 25 jaar vrijwilligerswerk worden beiden zo meteen tot erelid van de rijvereniging benoemd. Terwijl wij op hen staan te wachten, zien wij hun verraste gezichten in gedachten al voor ons: wat zullen zij blij zijn met de dankwoorden, de bloemen en het applaus van de leden. Wat zullen ze blij zijn, en wij voor hen.
Maar, in plaats daarvan staan wij enkele minuten later te kijken naar een totaal verwrongen auto, omringd door hulpverleners die druk bezig zijn met de passagiere op de achterbank, terwijl heit daar zo vreemd rechtop achter het stuur zit: hij lijkt wel een koning op een troon. Maar waar is mem? We zien haar niet. Is ze soms al naar het ziekenhuis? Dan moet een van ons ernaartoe. Een omstander mompelt iets als geen hoop meer. Geen hoop meer? waar heeft die man het over? Het dringt niet tot ons door. Tot ik een van de hulpverleners ernaar vraag: zijn ze dood? Ja. Allebei? Ja. Maar nog dringt het niet echt tot ons door. Het is gewoon niet te bevatten, niet te begrijpen dat heit en mem, die ik zo kort daarvoor gezien en gesproken heb, er nu niet meer zijn.
Dan wordt er een witte zak over heit heen getrokken om hem te beschermen bij het openknippen van de auto. Dan wordt het werkelijkheid. Diep binnen in mij stijgt een schreeuw op, een schreeuw zó hard dat hij voor gewone oren niet te horen is: zojuist is er een stuk uit mijn hart gerukt. Zonder verdoving.
Het is dat gevoel dat ik in het herdenkingsmonument voor verkeersslachtoffers "De verstomde schreeuw" heb uitgebeeld. Het is dat gevoel dat andere nabestaanden erin herkennen. De keel wijd opengesperd, de stembanden zo strak aangespannen dat ze bloedrood kleuren, maar er komt gewoon geen enkel geluid. Het is gewoon te veel.
Tegelijkertijd schreeuwt het beeld naar de weggebruikers. Het is mijn manier om hen te zeggen, duidelijk te maken dat het zó niet kan. Mensenlevens zijn te kostbaar om zó in het verkeer te verspillen. Het is zó zinloos. Wanneer ik dat met mijn beeld anderen duidelijk kan maken, wanneer ze er iets van leren, wanneer ze hun verkeersgedrag veranderen, dan was de dood van mijn ouders niet helemaal voor niets. Dan had het een beetje zin.
Fokke Veurman
Aldtsjerk